Flitsverhalen uit en over mensenlevens

Trauma

Hij stapt uit zijn bed. Kijkt naar buiten. Knippert met zijn ogen. Sluit ze. Wrijft de slaap eruit. Hoopt dat hij iets anders zal zien dan zonet. Opent ze voorzichtig. Knippert vol ongeloof. Het beeld is niet veranderd: reusachtige boomwortels overwoekeren de eeuwenoude stadsmuur aan de Augustijnenrei tegenover zijn kleine dakraam. Met hun schilferige schors in ontelbare bruine tonaliteiten kronkelen ze over elkaar heen als de slangen op het hoofd van Medusa.

Hij stapt uit zijn bed. Kijkt naar buiten. Knippert met zijn ogen. Sluit ze. Wrijft de slaap eruit. Hoopt dat hij iets anders zal zien dan zonet. Opent ze voorzichtig. Knippert vol ongeloof. Het beeld is niet veranderd: reusachtige boomwortels overwoekeren de eeuwenoude stadsmuur aan de Augustijnenrei tegenover zijn kleine dakraam. Met hun schilferige schors in ontelbare bruine tonaliteiten kronkelen ze over elkaar heen als de slangen op het hoofd van Medusa.

Wat is er met de duizenden kleurige muurbloempjes gebeurd, vraagt hij zich verbijsterd af? Hij had toch gisteren de naam ervan opgezocht? Gisteren toch!? Mexicaanse Muurfijnstraal, hij vond het een bizarre naam, terwijl hij dacht dat het gewone witroze minimargrietjes waren.

Hij slikt en hoort luid hoe zijn speeksel moeizaam zijn weg vindt van zijn droge mond naar zijn slokdarm. Geen geruis, geen blaffende honden, geen rammelende fietsen op de kasseien, geen hoefgetrappel van paarden. De onwezenlijke stilte boezemt hem angst in. Is dit Bruges la morte? In welke nachtmerrie ben ik terecht gekomen?

Hij wil het raam openen. Zijn handen trillen waardoor hij het haakje van het slot niet loskrijgt. Een sinistere zwarte vogel met een kromme snavel landt op het raamkozijn. Hij schrikt zo hard dat het raam plots met grote kracht openvliegt en het beest met een schril geschreeuw opfladdert. Een craban? Hij staart de onheilspellende vogel na tot hij uit het zicht verdwenen is. Raar, denkt hij, de hemel is stralend blauw, zo blauw als de hemels van Margritte.

Voorzichtig buigt hij voorover en kijkt de straat in. Alles is bedekt met een egale grijze laag: kasseien, muren, auto's, verkeersborden, bomen, zijn rode koersfiets tegen de muur van de Reie. Zelfs de bruine boomwortels zijn nu grijs.

Hij herinnert zich het doffe gerommel in de verte, als van een naderend onweer, net voor hij slapen ging. Hij was te moe geweest, en misschien ook wat te dronken, om er aandacht aan te besteden. Nadenkend wrijft hij over zijn kin en schrikt van de stevige baard. Hij keert zich om naar de spiegel. Zijn adem stokt. Hij is helemaal grijs geworden. Haar, huid, kleren ... Hij kijkt rond: ook de kamer is grijs. ALLES IS GRIJS. In paniek betast hij zijn gezicht. Voelt aan zijn blote armen. ALLES IS KOUD. De meest krankzinnige gedachten tollen door elkaar heen als een op hol geslagen paardenmolen. Hij zit tussen paarden, koetsen, doodshoofden, vissen, een bommenwerper, halfopgegeten taarten. Sneller en sneller draait de molen. De wereld wordt flou. Zijn lichaam vervaagt.

Dan zwiept de floche keihard in zijn gezicht.

Ssst, het is nog maar half zes, fluistert zijn vrouw tegen hem. Ze schudt hem zachtjes aan de schouders opdat hij zou stoppen met kreunen en met woelen.

(Ode aan de kunstwerken Banisteria Caapi van Henrique Oliveira en Danse Macabre van Hans Op De Beeck, Triënnale Brugge 2021)

(449 woorden – september 2021)