Flitsverhalen uit en over mensenlevens

Toekomst met Schopenhauer

2010. Ik ben dan 44 jaar. Met mijn 18-jarige dochter Sofie trek ik op een zonnige zaterdag naar Leuven voor een infodag aan de Faculteit Godsgeleerdheid. We nemen de trein, net als in mijn studententijd. Ik voel me licht in het hoofd. Ik wijd het aan de vermoeiende werkweek.

2010. Ik ben dan 44 jaar. Met mijn 18-jarige dochter Sofie trek ik op een zonnige zaterdag naar Leuven voor een infodag aan de Faculteit Godsgeleerdheid. We nemen de trein, net als in mijn studententijd. Ik voel me licht in het hoofd. Ik wijd het aan de vermoeiende werkweek.

Onze bestemming is een kleine aula. Jonge mensen, hongerig naar het grote leven, luisteren geconcentreerd naar de wervende uiteenzetting van een student en een prof. Ik herken de geur van toen ik in deze faculteitsgebouwen colleges heb gevolgd: een mengeling van verzuurd boekenpapier, gecraqueleerd leder en het eeuwenoude hout van de lambrizering. Afstotend en aangenaam vertrouwd tegelijk.

Terwijl ik daar zit en luister, treft mij als een mokerslag een gevoel dat ik al lang vergeten was: de toekomst die vol beloftes voor je open ligt. Ik word overvallen door een diepe nostalgie naar de strijd die we voerden om het onderwijs democratischer te maken, naar de tijd waar we op café plannen broedden om reisgidsen en museabezoek radicaal te vernieuwen, waar mijn lief en ik kookten om ons dan een pizza of een vispannetje op restaurant te kunnen veroorloven, waar geschiedenisstudenten hun ongenoegen uitten over de slechte vooruitzichten op de arbeidsmarkt met een t-shirt met de slogan “Veel verleden weinig toekomst”.

Tranen wellen op als ik terugblik naar die jaren waar ambitieuze dromen nog niet zijn doorprikt en ontgoochelingen en verdriet hun plaats in het leven nog niet hebben ingenomen. Kon ik maar ... Maar dat heeft geen zin. Ik verman me en dwing mezelf om naar de prof te luisteren. Hopelijk heeft mijn dochter niets gemerkt.

Nog dagenlang blijft het gevoel van twijfel over de juiste levenskeuzes hangen.

Soms overvalt me het gevoel dat mijn toekomst verleden tijd is. Ik neem er vrede mee. Er is meer rust in mijn hoofd. Denk ik. Hoop ik. Zoals Schopenhauer zegt: “niets meer willen is de enige uitweg uit de voortstampende machine van begeerte en dadendrang die het leven is.”

“Onze denkbeeldige toekomst lag eindeloos voor ons uitgestrekt. En hoewel ik zeker niet opnieuw jong wil zijn, mis ik wel dat gevoel van die open nog te veroveren vlakte voor me. Op je vierenzestigste kun je dat niet meer voelen, tenzij je gek bent. Ik zie me nog altijd in de wereld van morgen, dat doen mensen nu eenmaal, maar tijd neemt met de jaren de vorm aan van een trechter. De opening in de verte wordt almaar kleiner, de doorgang nauwer.” (schrijfster Siri Hustvedt)

Met het schrijven van een familiegeschiedenis probeer ik het onmogelijke: de dood verslaan. 

Tegen beter weten hou ik vast aan deze gedachte. Ik wil door te schrijven en te beschrijven de doden tot leven wekken. En mijn eigen schaduw langer maken dan de laatste dag van mijn leven.
(maart 2020)