Flitsverhalen uit en over mensenlevens

Tante Bertha

Met een mengeling van verwondering en afkeer keek ik als kind uit het autoraam als mijn vader het lichtheuvelende land rond Ieper binnenreed. Langzaam ontvouwde zich een mix van lage en bescheiden landarbeidershuisjes, trotse en statige herenboerderijen, grote grijze betonnen hangars met enorme machines en rijen reusachtige varkens- en kippenkoten waarvan de stank niet te harden was.

Met een mengeling van verwondering en afkeer keek ik als kind uit het autoraam als mijn vader het lichtheuvelende land rond Ieper binnenreed. Langzaam ontvouwde zich een mix van lage en bescheiden landarbeidershuisjes, trotse en statige herenboerderijen, grote grijze betonnen hangars met enorme machines en rijen reusachtige varkens- en kippenkoten waarvan de stank niet te harden was. En daar, midden in dat surrealistische lappendeken van gebouwen, weilanden, akkers, lintbebouwing, koterijen, gebetonneerde grachten en eindeloos bochtige straten, daar woonde tante Bertha. Onbestemd oud. De zus van mijn oma.

Van de weg af moesten we een onooglijke boerenslag inslaan. De ingang ervan werd gemarkeerd door een scheefgezakte brievenbus waarvan de verroeste klep altijd halfopen stond. Veel post kreeg tante Bertha gelukkig niet, want op regenachtige dagen stond onderin die zwarte doos wel tot een halve centimeter water. Zei mijn moeder tegen mijn vader.

Tante Bertha stond ons meestal op te wachten aan haar landarbeidershuisje, waar in de zomer een uitbundig bloeiende boerenhortensia voor kleur zorgde. Als ze de voordeur opendeed, zat je direct in de leefkamer. Op warme zomerdagen voelde die heerlijk fris aan,  in de winter verwarmde de aangename gloed van een Leuvense stoof de hele ruimte. Van de leefkamer kwam je via een korte houten trap op de voute die dienst deed als slaapkamer. Onder de voute lag de halfverzonken kelder. Die kon je bereiken door de voutetrap open te klappen. De kelder en de slaapkamer waren enkel gescheiden door een oude krakende plankenvloer. Er was ook nog een klein keukentje met een pompebak met enkel koud water, en een deur die uitgaf op de moestuin. Het was, in vergelijking met ons herenhuis in de stad, ongelooflijk primitief.

Tante Bertha was dus de zus van mijn oma. Ik kon dat alleen maar geloven omdat mijn moeder dat zei. Mijn oma had zachte, gladde, bijna wit transparante wangen. Het gelooide gezicht van tante Bertha was helemaal anders: een aardbruine kleur doorploegd door ontelbare diepe rimpels. In contrast met dat getaande gezicht straalden een paar vriendelijke ogen. Dezelfde ogen als van mijn oma.

Alhoewel tante Bertha een klein vrouwtje was - toch in mijn herinnering - had ze grote handen met diepe kloven, meerkleurige eeltplekken en zwarte nagels. Zo anders dan de verzorgde handen van mijn moeder. Vele jaren later besefte ik dat ze duizenden uren op het land moet hebben gewroet. In de blakende zon en bij striemende regen, met felle wind en ijzige kou, van bij het ochtendgloren tot de ondergaande zon.

Wat ik me van tante Bertha vooral herinner, is haar grote bochel waardoor ze altijd voorovergebogen naar de grond leek te kijken. Net alsof ze was komen vast te zitten in de houding van op het veld. Als ze stapte, een mengeling van waggelen en wankelen, vreesde ik dat ze elk ogenblik haar evenwicht kon verliezen. Maar dat gebeurde nooit. Ze stond stevig verankerd in de grond, meer dan ik ooit zal zijn.

Tante Bertha droeg ook altijd iets om haar hoofd te beschermen. Meestal was dat een hoofddoek die ze vastknoopte onder haar kin. Dat had ik ook oma zien doen. Maar af en toe droeg tante Bertha ook een grote zakdoek op haar hoofd waarvan ze in de vier hoeken een knoop had gelegd. Iets wat ik als kind heel bizar vond. Maar tante Bertha had lak aan wat anderen van haar dachten.

Ze was op latere leeftijd gehuwd met Maurice, een huwelijk dat kinderloos is gebleven. Ik stel me voor dat zij en Maurice fungeerden als model voor de hoekige en donkere ‘De verloofden’ van Permeke.

Ik ben als kind altijd een beetje bang gebleven van tante Bertha. Haar eenvoudige, harde boerenleven en ruwe uiterlijk stonden mijlenver van mijn beschermde jeugd in een provinciestadje waar ik me vooral aan boeken overgaf. Soms deed tante Bertha’s uiterlijk me aan een kwade middeleeuwse heks denken, maar haar zachte ogen brachten me altijd in verwarring.

Mijn oma, groottante Bertha, mijn moeder en ik: we hebben een uniek kenmerk gemeen. Waterdruppels aan de neus bij temperatuurwisselingen. Ik herinner me de druppels aan het topje van de neus van mijn oma. Ik herken hetzelfde bij mijn moeder. En bij het schrijven hiervan komt de herinnering aan druppels aan de neus van tante Bertha naar boven.

Tante Bertha was een stille en nederige vrouw. Een harde werker. Ijzersterk van lichaam en geest. Onafhankelijk op haar eigen manier. Zo wil ik me haar herinneren en doorgeven aan de volgende generaties.

(september 2020)